DE SCHOK VAN PETERS DOOD
,,Het verkennings- en inlichtingenpeloton, waartoe uw zoon behoorde, was op 13 augustus 1962 geland bij kampong Weij op Zuid-Misool, een eiland van de Radja-Ampat-groep, ten westen van Sorong. Een dag tevoren was daar toen nog een onbekend aantal Indonesische infiltranten geland. Nadat de compagniescommandant, de majoor der mariniers A.J.Romijn, met een grotere eenheid op 14 augustus was aangekomen, kreeg het verkennings- en inlichtingenpeloton opdracht om een verkenning uittevoeren en daarbij het door de vijand verlaten bivak te doorzoeken. Teneinde dit doorzoeken veilig te stellen moest eerst de achter het bivak gelegen heuvel worden verkend. Bij deze verkenning ging de pelotonscommandant, de eerste luitenant der mariniers Woortman, zelf mee. Tijdens het bij deze verkenning ontstane vuurcontact met de infiltranten werd Uw zoon getroffen in de buik. De luitenant werd op hetzelfde moment gewond aan de rechterarm. Het was toen tien uur in de morgen."
,,We hoorden het van de kapelaan," zegt vader Mannie, terwijl tranen grillige sporen trekken over beide wangen. ,, Die kwam ineens 's middags aan de deur. Ik heb een verdrietige mededeling voor u, zei hij. Ik dacht meteen aan de ouders van mijn vrouw, die waren toen al oud en allebei hartpatiënt. Nee zei de kapelaan, het is iemand anders. Denk eens na, heeft u geen ander familielid aan wie u zou kunnen denken? Ik zei: wie dan. Hij zei: U heeft toch een zoon in dienst. Ik zei: Peter? Nee,hè, niet Peter. Van verdriet viel mijn bovengebit uit m'n mond en dat kon ik niet meer in krijgen, want dan had ik meteen moeten overgeven. Ik zei: Dat kan niet, ik lees al dagen in de krant dat het bijna over is en dat de jongens naar huis komen. We waren juist zo opgelucht."
Met verbittering denken beide ouders nog terug aan het gebrek aan medeleven dat zij ondervonden van Peters superieuren. Pas drie dagen na het bezoek van de kapelaan stond er voor het eerst een militair op de stoep. Tot die tijd hadden ze het moeten doen met een brief van de minister van defensie met zijn persoonlijke deelneming.
Deze hele gang van zaken was voor Het Nieuwsblad van het Zuiden aanleiding voor een hoofdredactioneel commentaar onder het kopje " DEELNEMING ", waarin: ,, De trage handelwijze van de verantwoordelijke commandanten ten zeerste wordt betreurd". De schrijver besluit met: ,, Alleen al de aanwezigheid van een dergelijke representant zou voor de achtergeblevenen een troost zijn. De burger ziet in een dergelijk bezoek een bewijs van medeleven. En van respect voor het leven van andermans kinderen."
Van de uiteindelijk op bezoek gekomen officier ging echter noch troost, noch respect uit. ,, We hebben er niets aan gehad," herinnert moeder Mannie zich, ,,hij kwam even condoleren, pakte een tas koffie en weg was hij weer. We hebben er geen woord van betekenis mee gewisseld."
,,De enige troost die we hebben, zijn de goede herineringen aan Peter," zegt vader Mannie zachtjes. Hij kijkt even naar de foto van zijn zoon op het radiomeubel. Een verlegen glimlachende jongen, staande voor het vliegtuig waarmee hij zijn noodlot tegemoet zou gaan.
,, Het was echt een fijne jongen. Nooit opstandig, altijd gedienstig. Als je dan op de televisie van die krakers en drugsgebruikers ziet, dan denk je wel eens : Waarom moest zo'n fijne jongen nou juist gaan. Machinebankwerker was hij, maar 's avonds studeerde hij nog bij, want hij wilde vooruit in zijn vak. Hij had niet veel tijd voor andere dingen, alleen af en toe naar de soos van de parochie hier, dat vond hij wel leuk. Hij was de oudste, dus hij moest meeverdienen. Ik was ook maar een gewone textielarbeider en we konden het geld goed gebruiken. Maar daar heb ik hem nooit over gehoord. Hij voelde zich verantwoordelijk voor zijn broers en zusters. Hij was echt de oudste. Op feestdagen speelde hij altijd op zijn citerharp, dat kon hij goed, dat waren dan zulke fijne avonden."
Aan die huiselijke idylle kwam op 2 oktober 1961 een eind toen Peter moest afreizen naar Nieuw-Guinea.
Vader Mannie: ,, Ik stond te janken op die dag, want ik voelde dat ik hem nooit meer zou zien. Heel gek, zo'n voorgevoel. Ik wilde hem ook niet naar het station brengen, dat heeft z'n vriend Ted gedaan. Hoe hij het zelf vond om naar Nieuw-Guinea te gaan? Dat weet ik niet."
,, Peter was soms erg gesloten," zegt moeder Mannie, ,, dan kwam je er niet achter wat er in hem omging. Ik heb in ieder geval geprobeerd om het die laatste weken zo prettig mogelijk voor hem te maken thuis, zodat hij de gedachten aan wat komen ging van zich af kon zetten. We hebben veel gekaart toen, om hem maar bezig te houden. Ik weet nog wel dat hij een keer, maanden daarvoor, zei: ,, ik hoop dat ze gaan loten wie er moet, misschien hoef ik dan niet."
,, Voor ons was Nieuw-Guinea natuurlijk niets waard," zegt vader Mannie ineens opstandig. ,, Voor mijn part hadden ze het onder water gezet. Dat heb ik later ook aan een of andere overste geschreven. En ook dat als ooit weer een zoon van mij naar zoiets zou worden uitgezonden, ik hem nog liever zelf dood zou schieten. De burgers en soldaten zijn altijd de dupe, maar hoge pieten, die het organiseren, zitten achter hun bureaus. Laten die zélf gaan vechten."
Drie dagen na de militaire begrafenis in Nieuw-Guinea werd in de parochiekerk Broekhoven 1 een plechtige requiemmis voor Peter opgedragen. Met een blijde lach trad hij het leven vol beloften tegemoet; maar nog in zijn jeugd vroeg God zijn zwaarste offer, staat er op het bidprentje dat voor die treurige gelegenheid werd gedrukt.
vervolg zie pagina 3