Batanta; december/januari 1961/1962
verslag uit de Roerganger van februari 1962 door VLOP.Ds J.W.B.Smit.
In modderbivak
Nieuw-Guinea staat in het brandpunt van de internationale belangstelling. Daaruit is het ongetwijfeld te verklaren, dat ik, na terugkeer van een zevenweekse reis door Nieuw-Guinea, bestormd werd met vragen als: hoe was het in Nieuw-Guinea? Hoe was de stemming? Was er onrust? Op de vraag naar de onrust, die er heerst, antwoord ik: er heerst in Nieuw-Guinea meer ongerustheid over de bezorgdheid van Nederland voor Nieuw-Guinea, dan dat men in Nieuw-Guinea zelf ongerust is.
Stemming is een moeilijk te hanteren begrip. Wanneer ik zeg, dat de stemming goed is, zult u dit begrijpen en niet verkeerd uitleggen. Ik neem onmiddellijk aan, dat u onder een goede stemming verstaat, dat men opgewekt is, dat men de zaken goed aan kan, dat men in één woord geestelijk weerbaar is. Nu wilt u van mij echt wel aannemen dat er natuurlijk gekankerd wordt. Men zegt wel eens, dat de Koninklijke Marine niet gezond zou zijn, wanneer dit verschijnsel niet regelmatig optrad. Maar ik wil u wel vertellen, dat vergeleken met zeven jaar geleden, toe ik een term in Nieuw-Guinea doorbracht, er beslist meer gekankerd werd dan nu. Daar zijn ongetwijfeld vele redenen voor aan te wijzen, waarom dit nu minder het geval is. Om maar enkele te noemen:
De mogelijkheden tot ontspannning zijn beslist beter. Er zijn de militaire tehuizen; daar zijn de huizen van marinegezinnen en ook van burgers, die onze mensen gastvrij willen ontvangen.
De legering en de voeding vormen een hemelsbreed verschil met vroeger. Op Biak bijvoorbeeld had men vroeger regenwater en moest men tabletten in dit water gooien om drinkbaar te maken. Nu heeft men maar de kraan te openen en goed leidingwater komt te voorschijn.
Het lied van ,,Nieuw-Guinea, Balen droefheid, balen droefheid Nieuw-Guinea...." wordt niet meer gezongen. Ja sterker: men kende het niet eens meer!
Ik heb het voorrecht gehad om alle posten van de marine te mogen bezoeken en veel mensen van hoog tot laag te mogen spreken. Ik heb op de schepen gevaren en heb de Kerstdagen mogen doorbrengen op een eiland in de Radja Empat, waar een aantal mariniers bezig was in de jungle een bivak te bouwen. Een paar dagen vóór Kerstmis bracht één van onze schepen mij naar het eiland om mij daar af te zetten.
Dit eiland is misschien 100 km lang en 10 tot 20 km breed en wordt voor het grootste gedeelte gevormd door een bergketen. In de namiddag kwamen wij bij het eiland aan en voeren baai in, baai uit om het bivak te vinden, maar geen enkel teken van menselijk leven was te bespeuren.
Alleen de bomen stonden vrijwel roerloos in de zon en het wit van een karangstrandje flikkerde ons fel in de ogen. Wij konden het bivak niet vinden.
vervolg,see,voir, nextpage.